Woorden 11.2

Klik een woordbetekenis aan. Klik vervolgens in het tekstvak van het Griekse woord waar de betekenis bijhoort.
Een betekenis terugzetten? Klik op de desbetreffende betekenis in de rechterkolom.



  man  
  ἀνήρ, ἀνδρός, ὁ
  gids, leider  
  ἡγεμών, ἡγεμόνος, ὁ
  moeder  
  μήτηρ, μητρός, ἡ
  niemand  
  οὐδείς
  zaak, aangelegenheid  
  πρᾶγμα, πράγματος, τό
  wie?, wat?  
  τίς/τί, τίνος; subst.
  welk(e)  
  τίς/τί, τίνος adi.
  rapporteren, vermelden  
  ἀπαγγέλλω
  overreden, overtuigen  
  πείθω
  1. maar, toch; 2. vooruit (bij een verzoek of bevel)  
  ἀλλά
  1. door (... heen); 2. door middel van  
  διά + gen.
  met moeite, ternauwernood  
  μόγις
  eens, ooit, soms  
  ποτε