Vertaling van

Tekst 19.2 





Nadat hij Demaratos, de zoon van Ariston, die toevallig met hem tegen Griekenland optrok, had laten roepen, zei hij het volgende: "Demaratos, het is mij nu aangenaam jou te vragen wat ik wil. Jij bent een Griek en, naar ik begrepen heb van jou en de andere Grieken met wie ik een gesprek ben aangegaan, afkomstig uit een stad die niet de minste of de zwakste is. Geef mij nu dus dit te kennen, of de Grieken van plan zijn handgemeen met mij te worden. Want zelfs als alle Grieken en de andere mensen die in het westen wonen, op dezelfde plaats samenkomen, zijn ze, naar mijn mening, niet in staat als ik aanval tegen mij stand te houden. Want ze zijn elkaar niet welgezind en streven altijd tegengestelde belangen na. Maar ik verlang ook van jou te vernemen, wat je over hen zegt. Verberg mij dus de waarheid niet."