Oefening 29.1 

Ga met de muis over een opgave. Er verschijnt dan een schermpje waarop u de uitwerking kunt zien. Gebruikt u een tablet of telefoon, dan kunt u de woorden aanraken.


Ik zwoeg
πονοίην
Wij sturen weg
ἀφιεῖμεν
Wij legden
θεῖμεν
Jij bootst na
μιμοῖο
Jij laat voorbijgaan
παριείης
Zij verkochten
ἀποδοῖντο
Wij beschuldigen
αἰτιῴμεθα
Zij mengen
μειγνύοιεν
Zij werden afvallig
ἀποσταῖεν
Hij lacht
γελῴη
Ik laat zien
ἀποδεικνύοιμι
Jij ging
βαίης
Jullie streven na
ζηλοῖτε
Zij zijn aanwezig. παρεῖεν
Hij gaat voorbij. παρίοι
Jullie zagen in
γνοῖτε
Wij maken tot slaaf
δουλοῖμεν
Zij gaan weg
ἀπίοιεν
Ik had nodig
δεηθείην
Ik doe staan
ἱσταίην
Ik ga
ἴοιμι
Jij werd gezien
ὀφθείης
Jij kunt
δυναῖο
Hij is
εἴη
Jullie gingen tekeer
μανεῖτε
Hij legt
τιθείη
Ik liet gaan
εἵην
Jullie verzamelden je
συλλεγεῖεν