Oefening 20.1 |
Ga met de muis over een opgave. Er verschijnt dan een schermpje waarop u de uitwerking kunt zien. Gebruikt u een tablet of telefoon, dan kunt u de woorden aanraken. |
Hij zal offeren. |
Wij zullen hebben.
|
13. νεμεῖ
Hij zal verdelen.
|
Jij zult toestaan. |
Zij zullen brengen;
dat. plur. M./N. φέρω. dragen, brengen. |
14. σημανεῖς
Jij zult (door een teken) duidelijk maken.
|
Ik zal beroven van. |
nom./acc. sing. N. εὑρίσκω. vinden, ontdekken, aantreffen.
|
15. φροντιεῖν
Zich zullen bekommeren om.
|
nom. sing. F. ζηλόω. nastreven. |
10. θαυμάσομεν
Wij zullen bewonderen.
|
16. ἀμυνοῦντι (2x)
dat. sing. M./N. ἀμύνω. afweren, helpen.
|
Terug zullen geven. |
11. κόψων
nom. sing. M. κόπτω. slaan.
|
17. ἐλᾶν
Zullen rijden/varen.
|
Jullie zullen neerzetten. |
12. τάξετε
Jullie zullen opstellen.
|
18. ἐροῦμεν
Wij zullen zeggen.
|