Oefening 20.1 

Ga met de muis over een opgave. Er verschijnt dan een schermpje waarop u de uitwerking kunt zien. Gebruikt u een tablet of telefoon, dan kunt u de woorden aanraken.


Hij zal offeren.
Wij zullen hebben.
Hij zal verdelen.
Jij zult toestaan.
Zij zullen brengen;
dat. plur. M./N. φέρω. dragen, brengen.
Jij zult (door een teken) duidelijk maken.
Ik zal beroven van.
nom./acc. sing. N. εὑρίσκω. vinden, ontdekken, aantreffen.
Zich zullen bekommeren om.
nom. sing. F. ζηλόω. nastreven.
Wij zullen bewonderen.
dat. sing. M./N. ἀμύνω. afweren, helpen.
Terug zullen geven.
nom. sing. M. κόπτω. slaan.
Zullen rijden/varen.
Jullie zullen neerzetten.
Jullie zullen opstellen.
Wij zullen zeggen.