Oefening 10.2 |
Ga met de muis over een opgave. Er verschijnt dan een schermpje waarop u de uitwerking kunt zien. Gebruikt u een tablet of telefoon, dan kunt u de woorden aanraken. |
μένω. Ik blijf. μένουσι(ν). Zij blijven. |
ποιῶ. Ik doe.
ποιοῦσι(ν). Zij doen. |
λέγει. Hij zegt.
|
διώκομεν. Wij achtervolgen. |
παρακαλεῖ. Hij roept erbij.
|
10. ἐσπεύδετε
σπεύδετε. Jullie haasten je.
|
φεύγει. Hij vlucht. |
ποιεῖτε. Jullie doen.
|
11. ἦμεν
ἐσμέν. Wij zijn.
|
βοηθεῖ. Hij helpt. |
προβαίνομεν. Wij komen naar voren.
|
12. παρῆσαν
πάρεισι(ν). Zij zijn aanwezig.
|