O
efening
8.2
Ga met de muis over een opgave. Er verschijnt dan een schermpje waarop u de uitwerking kunt zien. Gebruikt u een tablet of telefoon, dan kunt u de woorden aanraken.
(woorden:
ἄνθρωπος, ὁ
;
βοηθέω
+ dat.;
θεός, ὁ
;
ποιέω
)
0
1.
De goden zelf helpen de mensen.
οἱ θεοὶ αὐτοὶ/αὐτοὶ οἱ θεοὶ τοῖς ἀνθρώποις βοηθοῦσιν.
0
2.
Dezelfde goden helpen de mensen.
οἱ αὐτοὶ θεοὶ τοῖς ἀνθρώποις βοηθοῦσιν.
0
3.
Zij helpen dezelfde mensen.
τοῖς αὐτοῖς ἀνθρώποις βοηθοῦσιν.
0
4.
Ze helpen zelf de mensen.
αὐτοὶ τοῖς ἀνθρώποις βοηθοῦσιν.
0
5.
De goden helpen hen.
οἱ θεοὶ αὐτοῖς βοηθοῦσιν.
0
6.
De goden doen niet hetzelfde als de mensen.
οἱ θεοὶ οὐ τὸ αὐτὸ/τὰ αὐτὰ ποιοῦσι τοῖς ἀνθρώποις/καὶ οἱ ἄνθρωποι.