Woorden 15.2
|
Klik een woordbetekenis aan. Klik vervolgens in het tekstvak van het Griekse woord waar de betekenis bijhoort. Een betekenis terugzetten? Klik op de desbetreffende betekenis in de rechterkolom.
|
waar, werkelijk
ἀληθής, ἀληθοῦς
1. (ge)heel, al, ieder; 2. (plur.) alle(n), alle(s)
ἅπας/ἅπασα/ἅπαν, ἅπαντος
1. geslacht, afkomst; 2. soort, klasse
γένος, γένους, τό
vrijwillig, expres
ἑκών/ἑκοῦσα/ἑκον, ἑκόντος
genot, vreugde
ἡδονή, ἡ
onverschrokken, vermetel
θρασύς/θρασεῖα/θρασύ, θρασέος
vol met
πλήρης, πλήρους + gen.
duidelijk
σαφής, σαφοῦς
1. laten zien, te kennen geven; 2. aantonen. benoemen
ἀποδείκνυμι
1. bewonderen; 2. zich verwonderen over
θαυμάζω
begrijpen
συνίημι
uit-de-voeten, uit de weg, weg
ἐποδών
en óók, en vooral, en in het bijzonder
καὶ δὴ καί
lang geleden, vroeger, allang
πάλαι