Oefening 34.3 

Ga met de muis over een opgave. Er verschijnt dan een schermpje waarop u de uitwerking kunt zien. Gebruikt u een tablet of telefoon, dan kunt u de woorden aanraken.


Wij weten.
Jullie wisten.
Jullie weten.
Weet!
(plur.).
Wij weten (coni.).
Zij wisten.
Zij gingen.
Wij zien (coni. aor.).
Ik weet (optat.)
Hij wist.
nom. sing. F. οἶδα. weten.
Hij zag (aor.).
Ik weet (coni.)
Hij weet (coni.).
Weet!
Wees!
Zij wisten.
nom. plur. M. οἶδα. weten.
Zij weten (optat.)
Weten.
Zingen.
Jij weet.
Ik zong.
Zij zongen.