Oefening 34.2 

Ga met de muis over een opgave. Er verschijnt dan een schermpje waarop u de uitwerking kunt zien. Gebruikt u een tablet of telefoon, dan kunt u de woorden aanraken.


Wij vrezen.
nom. sing. M. ἕστηκα (staan) < ἵσταμαι gaan staan.
Zij waren dood.
nom. sing. M. ἔοικα. lijken, schijnen.
acc. sing. F. τέθνηκα (dood zijn) < ἀποθνῄσκω sterven, gedood worden.
Vrezen.
Hij stond.
Jij bent dood.
Staan.
Wij staan.
Wij stonden.
Ik vreesde.
Staan.
Jullie staan.
Jullie stonden.
Jullie vreesden.
acc. sing.M.; nom./acc. plur. N. ἕστηκα (staan) < ἵσταμαι gaan staan.
Jullie hebben gegeven.
gen. sing./acc. plur. F. δέδοικα. vrezen.
Jullie leken.
Hij lijkt.
nom./acc. sing.N. τέθνηκα (dood zijn) < ἀποθνῄσκω sterven, gedood worden.