Oefening 34.1 

Ga met de muis over een opgave. Er verschijnt dan een schermpje waarop u de uitwerking kunt zien. Gebruikt u een tablet of telefoon, dan kunt u de woorden aanraken.


Wij hebben gedaan.
Jullie hebben opgesteld.
acc. sing. F. τιμάω. eren.
Hij had gezonden.
Duidelijk gemaakt hebben.
Jullie hadden genomen.
gen. sing. M./N. δίδωμι. geven.
Zij hadden bewaakt.
Hij had geplaatst.
nom. sing. M. ἄρχω. beginnen, de eerste zijn, heersen.
Zij hebben gemeend.
Ik had geschreven.
Zij hadden overtuigd.
acc. sing. M.; nom./acc. plur. N. λείπω. verlaten, achterlaten, overlaten.
Ik had bericht.
Het was passend.
nom. sing. M. ταράττω. in beroering brengen, onrustig maken.
Lijken.
Hij heeft gelogen.
Zij hadden geleken.