Oefening 33.1 

Ga met de muis over een opgave. Er verschijnt dan een schermpje waarop u de uitwerking kunt zien. Gebruikt u een tablet of telefoon, dan kunt u de woorden aanraken.


Jullie hebben geoordeeld.
Jullie hebben/hadden bericht t.b.v.jz.
Gegeven hebben.
Hij was geroepen.
nom. plur. F., uitg.: act. λύω. losmaken, beslechten (een ruzie), schenden (een verdrag).
Zij waren geworpen.
Opgehouden zijn.
Hij had gevonden.
Ik had onrecht gedaan.
Het was gezegd.
Er is besloten.
nom./acc. sing. N., uitg.: act. λείπω. verlaten, achterlaten, overlaten.
Jullie hebben ondervonden.
acc. sing. F., uitg.: act. βαίνω. stappen, gaan.
Bericht zijn.
Hij had te gronde gericht.
Gehoord hebben.
Hij was gevonden.
Hij had geroepen.
acc. sing. M.; nom./acc. plur. N., uitg.: act. λαμβάνω. nemen, krijgen.