Jullie hebben geoordeeld.
|
Jullie hebben/hadden bericht t.b.v.jz.
|
Gegeven hebben.
|
Hij was geroepen.
|
nom. plur. F., uitg.: act. λύω. losmaken, beslechten (een ruzie), schenden (een verdrag).
|
Zij waren geworpen.
|
Opgehouden zijn.
|
Hij had gevonden.
|
Ik had onrecht gedaan.
|
Het was gezegd.
|
Er is besloten.
|
nom./acc. sing. N., uitg.: act. λείπω. verlaten, achterlaten, overlaten.
|
Jullie hebben ondervonden.
|
acc. sing. F., uitg.: act. βαίνω. stappen, gaan.
|
Bericht zijn.
|
Hij had te gronde gericht.
|
Gehoord hebben.
|
Hij was gevonden.
|
Hij had geroepen.
|
acc. sing. M.; nom./acc. plur. N., uitg.: act. λαμβάνω. nemen, krijgen.
|
| |
| |
| |
| |