O
efening
26.2
Ga met de muis over een opgave. Er verschijnt dan een schermpje waarop u de uitwerking kunt zien. Gebruikt u een tablet of telefoon, dan kunt u de woorden aanraken.
0
1.
αἰτιώμεθα
αἰτιώμεθα.
Wij beschuldigen.
0
6.
ἀποδιδῶσιν
ἀποδιδόασι(ν).
Zij geven terug.
11.
ἀπολλύωμαι
ἀπόλλυμαι.
Ik ga te gronde.
0
2.
ἀποκρίνωμαι
ἀποκρίνομαι.
Ik antwoord.
0
7.
ᾖς
εἶ.
Jij bent.
12.
ἀπίῃς
ἄπει.
Jij gaat weg.
0
3.
τιθῇς
τίθης.
Jij legt neer.
0
8.
μιμῇ
μιμνεῖ/μιμνῇ.
Jij bootst na.
13.
πειρᾶσθε
πειρᾶσθε.
Jullie proberen.
0
4.
ζηλῶτε
ζηλοῦτε.
Jullie streven na.
0
9.
ἀνιστῆσθε
ἀνίστασθε.
Jullie staan op.
14.
πιμπλῶσιν
πιμπλᾶσι(ν).
Zij vullen.
0
5.
αἰσθάνωνται
αἰσθάνονται.
Zij bemerken.
10.
ἀφιῇ (2x)
ἀφίησι(ν).
Hij stuurt weg
ἀφίεσαι.
Jij wordt weggestuurd.
15.
ὑπισχνῆται
ὑπισχνεῖται.
Hij belooft.