Oefening 11.3 

Ga met de muis over een opgave. Er verschijnt dan een schermpje waarop u de uitwerking kunt zien. Gebruikt u een tablet of telefoon, dan kunt u de woorden aanraken.


wedstrijd, strijd. gen.
ἀγῶνος
wie?, wat?, welke?. dat.
τίσι(ν)
zaak, aangelegenheid. nom./acc.
πράγματα
man. nom.
ἄνδρες
moeder. dat.
μητρί
hoofden. dat.
κεφαλῇ
kind, zoon, dochter; slaaf. dat.
παιδί
besluit, plan. gen.
βουλῆς
dichter. dat.
ποιηταῖς
maag, buik. gen.
γαστέρων