Oefening 10.3 

Ga met de muis over een opgave. Er verschijnt dan een schermpje waarop u de uitwerking kunt zien. Gebruikt u een tablet of telefoon, dan kunt u de woorden aanraken.


τοῦτον. dat woord
(acc.).
τοῦτο. die mantel
(nom./acc.).
ταύτην. dat lot
(acc.).
ταῦτα. die kinderen
(nom./acc.).
τοῦδε. deze dichter
(gen.).
ἐκείνων. die mensen
(gen.).
τῇδε. deze overwinning
(dat.).
τῷδε. deze filosoof
(dat.).
ταύτας. die wegen
(acc.).
ἐκείνου. die vriend
(gen.).
ταύτῃ. op die weg
(dat.).
13 (ὅδε) ἡ διάνοια
ἥδε. deze gedachte
(nom.).
τῇδε in dit huis
(dat.).
ἐκεῖνο. naar die maaltijd
(acc.).